-
1 boucler
-
2 curl
n. krul, spiraal--------v. krullen; kroezen; zelfmoord plegencurl1[ kə:l]♦voorbeelden:curl of smoke • rookspiraal♦voorbeelden:————————curl22 (om/op)krullen♦voorbeelden:→ curl up curl up/2 doen (om/op)krullen -
3 friser
friser [friezee]1 krullen ⇒ kroes zijn, kroezen, kronkelen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (doen) krullen ⇒ kroes maken, kroezen, in de krul zetten3 (rakelings) strijken langs ⇒ even aanraken, scheren langs4 grenzen aan ⇒ zwemen naar, naderen tot♦voorbeelden:v1) (doen)krullen, kronkelen -
4 locken
locken♦voorbeelden: -
5 crimp
n. gekrulde haarlok; het plooien of een andere handeling die iets plooit; belemmering, persoon of iets die of dat hindert of anders iemand of iets in de weg staat; het vouwen of plooien door twee kanten op elkaar te klemmen (bv. weefsel of gebak)--------v. plooien; krullen; verfrommelen[ krimp] -
6 завивать волосы
vgener. krullen in het haar zetten -
7 papillote
papillote [paapiejot]〈v.〉♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Нидерландский
- Русский
- Французский